Een sociale opname. Dat was het. De kinderarts legt me uit dat er verschil is tussen een opname waar er acute medische noodzaak voor het kind is en een opname waar er sociale noodzaak bij de ouders ligt. Wij zijn er nu een uit de laatste categorie. Hoewel ik de uitleg en reden heel goed begrijp, voel ik me toch lichtelijk een falende ouder. Zijn Alexander en ik aanstellers? Of te incapabel om een huilbaby te kunnen handelen?

Wanneer ik denk aan ouders bij wie een sociale opname nodig is, heb ik daar toch het beeld van onvermogend ouderschap bij. Ouders die een kruisje achter hun naam hebben staan in de registers van het ziekenhuis en bij wie Jeugdzorg al om de hoek loert en zich klaarmaakt voor een interventie. Hoeveel kruisjes staan er achter de naam van ons gezin? Hoe wordt er door de kinderartsen en verpleegkundigen onderling over ons gesproken? Misschien vinden ze me labiel en wellicht hebben ze een punt. Iemand hoeft maar in zijn vingers te knippen en ik huil.

Toegeven dat je hulp nodig hebt is een heikel punt. Althans, voor mij. Het vereist kwetsbaarheid. Je geeft aan dat je iets niet kan of niet aankan. En is iets niet kunnen niet een vorm van mislukken? Zeker als het om het verzorgen van je eigen kind gaat.

Als je kind in het ziekenhuis ligt, lijkt het leven op pauze te gaan. Op een kinderafdeling hoef je zelf niet na te denken. Het eten komt op gezette tijden, de verpleegkundigen hebben de regie over je kind en gedurende de dag lopen de maatschappelijk werker, de diëtist, de logopedist en de kinderarts in en uit. Als ouder onderga je het levensritme van het ziekenhuis en word je gezien en erkend in de problematiek die er is.

Voor de buitenwereld is het moment van een ziekenhuisopname een teken om hulp te bieden. “Laat maar weten als ik iets kan doen” hoor ik veelvuldig. Hoe goed bedoeld ook, dit zinnetje helpt niet. Want ik heb geen energie om te bedenken wat ik nodig heb.

Eenmaal thuis neemt het leven zijn dagelijkse vorm weer aan. Hoewel het fijn is dat Timo er weer gewoon is, mis ik het feit dat ik zelf even niet hoef na te denken. De pauzeknop is uit, de fast forward staat weer aan. We struggelen als gezin verder.

En dan ineens is daar vriendin A, die tachtig kilometer verderop woont. En zelf in een zwaar medisch traject zit. Ze staat op de stoep met een grote schaal homemade lasagne in haar handen. Voor morgen heeft ze soep gemaakt en ze verexcuseert zich dat het niks bijzonders is. Ze heeft de wallen onder mijn ogen en de puinzooi in ons huis gezien. Ze heeft voor ons gekookt, is in de auto gestapt en staat nu op de stoep. Het is alles wat ik nodig heb.

Ik realiseer me dat het niet uitmaakt of we wel of niet een kruisje achter ons naam hebben staan. Feit is dat het niet gaat zoals we zouden willen, maar dat een sociale opname ook de uiteindelijke oplossing niet is. De kracht zit hem in de kwetsbaarheid en in het durven aangeven dat we als gezin hulp nodig hebben. Dus dat is wat ik doe. We krijgen hulp van meerdere kanten en het voelt ok. Ik kan zowaar een beetje achteroverleunen