Verbijsterd kijkt Alexander naar de andere kant van de slaapkamer. Zijn ogen glijden achtereenvolgens naar de mobiele telefoon die aan diggelen op de grond ligt en naar de uitsparing in de muur met de vorm van een I-phone 6. Hij moet plat tegen de muur aan zijn gekomen, want de contouren van de telefoon zijn perfect zichtbaar in de witte gipswand. Als ik het nog eens zou proberen, zou het nooit meer zo lukken. Niet dat ik het zo heb uitgedacht hoor. Sowieso is denken iets wat momenteel niet zo best gaat. Het slaapgebrek van de afgelopen tijd zorgt voor een hoofd vol watten. Wat zal ik slapen op een nacht? Drie à vier uur? Veel meer zal het niet zijn.

 

Timo heeft nog steeds elke drie uur voeding nodig. Acht flessen per dag en waarvan dus ook drie flessen tussen middernacht en ’s ochtends vroeg. Het tijdstip waarop mensen zonder baby slapen óf in de kroeg staan. Maar ik niet, ik zit in het holst van de nacht gewapend met een fles, in de hoop dat mijn minimannetje eindelijk richting tweeëneenhalve kilo zal gaan. Maar hoe hard hij zijn fles ook nodig heeft, hij lijkt hem niet te willen drinken. Na een paar slokken draait hij zijn hoofdje weg en begint hij te huilen. Ik blijf proberen, maar het ritueel herhaalt zich: een paar slokken, wegdraaien, huilen, even rustig worden en weer opnieuw een poging wagen.

 

Ik varieer met verschillende soorten flessen; spenen die op tepels lijken, flessen die vacuümvrij voeden, flessen waarin de voeding niet oxideert. Noem het, ik heb het geprobeerd. Ook wissel ik op advies van het consultatiebureau van voedingshouding; Timo ligt op mijn linkerarm, rechterarm, in een voedingskussen of juist recht voor me, tegen mijn gebogen benen aan. Maar niks van dat alles is de magic tric. En als alle opties getest en niet effectief bevonden zijn, krijg ik het advies om de voeding te gaan lepelen. Hapje voor hapje, haast druppel voor druppel, krijgt mijn kleine man zijn melk. Een uur ben ik bezig met één voeding. Een heel uur! En dat acht keer per dag. Het voeden van mijn zoon is een fulltime baan geworden. Een veertigurige werkweek, naast zijn verdere verzorging, de opvoeding van mijn peuterdochter, het huishouden en de boodschappen…

 

Met een steeds grotere knoop in mijn maag begin ik telkens weer aan dat ellenlange uur en vraag ik me af hoe ik dit ga volhouden. Ik verlang terug naar de tijd dat ik mijn dochter flesjes gaf en voel nog dat warme tevreden lijfje tegen me aan. Met gestage ritmische slokken dronk ze in een mum van tijd haar fles leeg. Nooit heb ik me destijds gerealiseerd dat er baby’s zijn die niet willen drinken. Het was zo vanzelfsprekend. Toen. Mijn gedachten gaan tijdens de repeterende voedingsuren alle kanten op. Ligt het aan het feit dat ik geen borstvoeding kan geven? Voelt hij mijn stress? Ben ik een slechte moeder?

 

En dan gebeurt het. Ik lig op bed en ik weet het niet meer. Onrust kruipt vanuit mijn benen omhoog en mijn handen ballen zich tot vuisten. Ik weet niet of ik moet huilen of schreeuwen. Misschien wil ik het wel allebei tegelijk. Ik wil vluchten, maar kan me niet bewegen. Ik wil weg, maar dat kan niet, want ik moet zorgen. Vanuit mijn tenen ontstaat iets wat het midden houdt tussen een huilbui en een schreeuw. Terwijl ik de wanhoopskreet laat ontsnappen, pak ik zonder dat ik het doorheb mijn I-phone en werp hem blindelings tegen de muur. En Alexander kijkt. Verbijsterd, maar ook vol van begrip. Begrip voor de splinters die neerkomen op de grond. Splinters van een idylle die verworden is tot een ruwe realiteit, waarvoor niemand je van tevoren waarschuwt.