Timo zit op de grond te spelen. Zijn knuffel haas ligt naast hem en in zijn handjes houdt hij een knisperboekje. Hij lacht wanneer hij zichzelf in het spiegeltje op de middelste pagina ziet. Vanaf de bank bekijk ik hem en zie zijn geïrriteerde wang links en zijn beplakte wang rechts. Vanonder de witte pleister loopt de sonde z’n neus in. Terwijl ik naar hem kijk en me afvraag of hij veel last heeft van het slangetje dat via z’n keel naar zijn maag loopt, zie ik zijn knuistje naar zijn neus gaan. Nog voor ik kan reageren, wrijft hij, haakt met zijn vinger achter het slangetje en trekt hem er in een fractie van een seconde uit. Hij schrikt, is even stil en begint dan onbedaarlijk te huilen. Als ik op de grond naast hem ga zitten en hem stevig tegen me aandruk, onderdruk ik een snik. Eerst hij, dan ik. Ik weet wat er weer komen gaat en hij zal zich dat nu nog niet realiseren.

Het is de derde keer in vier dagen dat de sonde opnieuw ingebracht zal moeten worden. Gelukkig is Caat op de peuterspeelzaal en zal ze er dit keer geen getuige van zijn. Gistermiddag was ze dat wel. Ook toen trok Timo per ongeluk het slangetje eruit en moest ik de thuiszorg bellen om de sonde opnieuw te komen plaatsen. Tegen de tijd dat de dienstdoende verpleegkundige kwam, had ik Caat al geïnstalleerd achter Peppa Big.

Terwijl ik Timo op schoot had en zijn handjes vasthield, begon de verpleegkundige aan het inbrengen van de sonde. De liedjes die ik zachtjes in Timo’s oor zong misten elk doel en hij schreeuwde alsof zijn leven er vanaf hing. Bij de eerste poging kokhalste hij zo erg, dat de sonde er via zijn mond weer uitkwam, net als zijn eerdere voeding van die dag. Ook de tweede poging lukte niet en het huilen en overgeven gingen naadloos in elkaar over. Bij de derde poging zat de sonde op z’n plek, lag de vloer vol braaksel en liep het zweet in straaltjes over mijn rug.

Terwijl ik mijn mannetje tegen me aandrukte en hij zijn kopje verborg in mijn hals, zag ik vanuit mijn ooghoek Caat staan. Twee grote ogen in een bleek gezichtje keken me uitdrukkingsloos aan. Ze stond, staarde en zei niks. Met mijn vrije hand probeerde ik haar naar me toe te trekken, maar het enige wat ze deed was terugdeinzen en me strak aankijken. Ik hield haar blik vast, gaf Timo aan de verpleegkundige en stak nu ook mijn andere arm naar haar uit. Maar voordat ik haar vast kon pakken, trok ze een sprint naar haar kamer en dook haar bed in. Ik ben naast haar gaan liggen met mijn armen om haar heen. Haar blonde peuterstaartje kriebelde in mijn neus, ik voelde een traan op mijn arm terechtkomen. Ik hield haar net zo lang vast totdat haar lijfje zich ontspande.

Maar nu is ze op de peuterspeelzaal. Ik bel de thuiszorg of ze zo snel mogelijk willen komen. Het liefst vóór half twaalf. Ze zijn er binnen een half uur en ik ben ze dankbaar vanuit mijn tenen.