Daar lig ik dan, wachtend op de ambulance. Toen ik een kwartier geleden in de wachtkamer van de huisarts op mijn beurt wachtte, werd de pijn op mijn borst steeds heviger. De pijn die ’s nachts begon en waarvan ik direct wist dat het niet in orde was. Terwijl het zweet in straaltjes van mijn rug liep, werden de zwarte vlekken voor mijn ogen talrijker. Net toen de huisarts riep dat het mijn beurt was, zakte ik in elkaar.

Nu hoor ik hem ergens in de verte het ziekenhuis bellen en vaag registreer ik zijn zorgelijke blik. Maar het kan me allemaal niet meer schelen. Het enige wat ik wil is dat de steken rond mijn hart en mijn onvermogen om adem te halen ophouden.

 

De laatste weken heb ik me al regelmatig afgevraagd hoe ik alle ballen in de lucht kon blijven houden. Timo’s eettherapie aan huis is fantastisch, maar vraagt veel van mij als moeder. Drie, soms wel vier medische afspraken per week moeten ingepland worden naast mijn vaste baan. Ook kook ik apart voor hem. Maaltijden die passen binnen de eettraining. Tel daarbij alle normale dingen op die moeders doen en mijn agenda puilt uit.

 

Regelmatig voelt een doordeweekse dag als een torenhoge drempel, waarvan ik niet overzie hoe ik hem over moet gaan. Paracetamol houdt me op de been, evenals koffie en slaappillen. Lapmiddelen die op lange termijn niet helpen, maar op korte termijn zeer effectief zijn. Dat ik hiermee alle signalen van mijn lichaam negeer, is kortzichtig, maar ook noodzakelijk. Ik weet niet hoe ik het anders allemaal moet doen.

 

Maar een lichaam is ingenieus en niet in de maling te nemen. Mijn lijf vertelt me al tijden dat het genoeg is en ik luister niet. Niet omdat ik niet wil, maar omdat ik niet weet hoe. Ik wil niemand teleurstellen en vooral mezelf niet. Ik hou van mijn werk en de gedachte om dat op te geven, vind ik onverteerbaar. Het biedt afleiding van de sores thuis en het laat me sporadische momenten geen zorgenmoeder zijn. En dat geeft me lucht en kracht om mijn zorgengezin te dragen.

 

Helaas is de lucht nu weg en kan ik letterlijk niet meer ademen. Ik onderga de handelingen van de ambulanceverpleegkundigen gelaten en merk dat ik opgeef. Ik lig en de wereld om me heen lijkt mijlen ver weg. Mijn arm bungelt en met het inbrengen van het infuus, stroomt het laatste beetje verzet weg. De pijnstilling die mijn aderen inglijdt, verdooft zoveel meer dan alleen maar de steken in mijn hart. Jaren van zorg en angst krijgen een aangename vernislaag.

 

Ik sluit mijn ogen en kruip weg onder het witte laken in een poging me te onttrekken aan de nieuwsgierige blikken van de toevallige aanschouwers. De wachtkamer door, de ambulance in. De huisarts pakt nog even mijn hand vast en kijkt me aan. Dan weet ik dat dít hetgeen is wat ik nodig heb; een hand die me steun geeft. Niet één hand, maar vele handen. Helpende handen die ondersteunen. Handen die al zo vaak uitgestoken waren, maar waarvan ik het moeilijk vond ze te grijpen. Vanaf nu pak ik ze aan en laat ik ze niet meer los. Want ik kan wel blijven doen alsof ik superkrachten heb, maar stiekem ben ik ook maar gewoon een mens.