Blogs, Columns
“Marieke, kom nu naar het ziekenhuis. Wij nemen de zorg voor hem van je over.” De rustige, maar adequate stem van de kinderarts klinkt door de telefoon. Ze vertelt me dat ik een tas moet pakken met kleding en toiletartikelen voor de nacht. Ik weet het. Ik ken het ritueel van een ziekenhuisopname inmiddels. “We wachten op je op de kinderafdeling. Blijf rustig, het komt goed.”
Wat eraan vooraf ging: Mijn hart bonkt als een razende in mijn borst. De omgeving lijkt veranderd in een wazig schemergebied waar ik niet meer wil zijn. Alleen het geluid is er nog. Het geluid dat me nu al weken achtervolgt, me uit mijn slaap houdt en zich inmiddels genesteld heeft in elke vezel van mijn lijf. Het geluid dat ik zelfs hoor als het er even niet is. Het geluid van een huilbaby. Mijn huilbaby. Mijn jongetje dat nog niet kan communiceren, maar ons zo graag iets duidelijk wil maken. Al weken achtereen huilt hij de longen uit zijn lijfje. Met een rood vertrokken gezichtje en gebalde vuistjes ligt hij in zijn ledikant. Een plek die voor hem een veilige baken had moeten zijn. Waar hij zou uitbuiken na een fles en voldaan in slaap zou vallen. Zoals je het ziet in reclames; tevreden lachende baby’s, vastgehouden door moeders met de serene glimlach van pril geluk en jong moederschap.
Maar niet hier. Hoe anders is de realiteit in ons huishouden op dit moment. Mijn Timo huilt zo erg dat hij de afgelopen drie maanden al twee keer ter observatie is opgenomen op de kinderafdeling in het ziekenhuis. En ook daar deed hij niets anders dan hartverscheurend brullen. Gelukkig, want ik begin als moeder bijna aan mezelf te twijfelen. Zou het aan mij liggen? Ja, ik ben gestrest. Ik heb een heftige bevalling gehad, ik slaap nauwelijks en ik zit dag in dag uit met een huilbaby. En o ja, ik heb ook nog een peuter thuis die inmiddels ook klaar is met de kleine schreeuwlelijk die ineens haar overzichtelijke leventje overhoop heeft gehaald.
Ook de artsen weten het niet. We geven mijn zoon andere melk, hij krijgt medicatie tegen reflux, ik bezoek de osteopaat en ik regel zelfs een healing op afstand. Alles probeer ik, in de hoop dat het huilen stopt. Niks helpt.
En dan ineens is de radeloosheid groter dan ik hebben kan. De vier muren van ons huis voelen als een gevangenis en de schelle tonen van het huilen zouden niet misstaan als martelmethode. Zodra ik ’s ochtends opsta, kan ik alleen maar hopen dat de dag snel voorbij is. Of nog liever dat hij direct weer overgaat in de nacht. Maar er is geen keuze en het leven moet geleefd worden. Dus ook deze dag ga ik met lood in mijn schoenen aan, in de hoop dat vandaag alles anders zal zijn. En dan ineens raak ik mezelf kwijt en sta ik te schreeuwen tegen dat kleine hulpeloze mannetje. Ik schreeuw dat hij moet stoppen en dat hij ons gek maakt. Ik voel blinde paniek door mijn lijf gaan en terwijl ik sta te trillen op mijn benen, begrijp ik dat er ouders zijn die hun kind iets aandoen. Want bijna ben ik er ook toe in staat. De radeloosheid en de vermoeidheid zijn zo allesomvattend, dat mijn ratio het lijkt te verliezen. Bijna, want ik realiseer me dat ik op dit moment niet meer in staat ben om voor mijn eigen kind te zorgen.
In de gang laat ik me op de grond zakken en haal mijn mobiel uit mijn zak. De tranen stromen over mijn wangen. De kinderarts die onze wanhoop al eerder zag, had me ooit haar mobiele nummer gegeven. Ik bel haar en spreek de woorden uit, waarvan ik nooit had gedacht ze uit te spreken. “Dokter, ik trek het gehuil niet meer. Ik ben bang dat ik hem zo in de kliko gooi.” Ik meen mijn woorden. Het lijkt de enige uitweg. En de arts voelt dat het serieus is. “Wat goed dat je belt. Door mij te bellen, bescherm je je baby en dat maakt je een goede moeder.”
Ik pak mijn tas en mijn baby en rij naar het ziekenhuis.
Blogs, Columns
Verbijsterd kijkt Alexander naar de andere kant van de slaapkamer. Zijn ogen glijden achtereenvolgens naar de mobiele telefoon die aan diggelen op de grond ligt en naar de uitsparing in de muur met de vorm van een I-phone 6. Hij moet plat tegen de muur aan zijn gekomen, want de contouren van de telefoon zijn perfect zichtbaar in de witte gipswand. Als ik het nog eens zou proberen, zou het nooit meer zo lukken. Niet dat ik het zo heb uitgedacht hoor. Sowieso is denken iets wat momenteel niet zo best gaat. Het slaapgebrek van de afgelopen tijd zorgt voor een hoofd vol watten. Wat zal ik slapen op een nacht? Drie à vier uur? Veel meer zal het niet zijn.
Timo heeft nog steeds elke drie uur voeding nodig. Acht flessen per dag en waarvan dus ook drie flessen tussen middernacht en ’s ochtends vroeg. Het tijdstip waarop mensen zonder baby slapen óf in de kroeg staan. Maar ik niet, ik zit in het holst van de nacht gewapend met een fles, in de hoop dat mijn minimannetje eindelijk richting tweeëneenhalve kilo zal gaan. Maar hoe hard hij zijn fles ook nodig heeft, hij lijkt hem niet te willen drinken. Na een paar slokken draait hij zijn hoofdje weg en begint hij te huilen. Ik blijf proberen, maar het ritueel herhaalt zich: een paar slokken, wegdraaien, huilen, even rustig worden en weer opnieuw een poging wagen.
Ik varieer met verschillende soorten flessen; spenen die op tepels lijken, flessen die vacuümvrij voeden, flessen waarin de voeding niet oxideert. Noem het, ik heb het geprobeerd. Ook wissel ik op advies van het consultatiebureau van voedingshouding; Timo ligt op mijn linkerarm, rechterarm, in een voedingskussen of juist recht voor me, tegen mijn gebogen benen aan. Maar niks van dat alles is de magic tric. En als alle opties getest en niet effectief bevonden zijn, krijg ik het advies om de voeding te gaan lepelen. Hapje voor hapje, haast druppel voor druppel, krijgt mijn kleine man zijn melk. Een uur ben ik bezig met één voeding. Een heel uur! En dat acht keer per dag. Het voeden van mijn zoon is een fulltime baan geworden. Een veertigurige werkweek, naast zijn verdere verzorging, de opvoeding van mijn peuterdochter, het huishouden en de boodschappen…
Met een steeds grotere knoop in mijn maag begin ik telkens weer aan dat ellenlange uur en vraag ik me af hoe ik dit ga volhouden. Ik verlang terug naar de tijd dat ik mijn dochter flesjes gaf en voel nog dat warme tevreden lijfje tegen me aan. Met gestage ritmische slokken dronk ze in een mum van tijd haar fles leeg. Nooit heb ik me destijds gerealiseerd dat er baby’s zijn die niet willen drinken. Het was zo vanzelfsprekend. Toen. Mijn gedachten gaan tijdens de repeterende voedingsuren alle kanten op. Ligt het aan het feit dat ik geen borstvoeding kan geven? Voelt hij mijn stress? Ben ik een slechte moeder?
En dan gebeurt het. Ik lig op bed en ik weet het niet meer. Onrust kruipt vanuit mijn benen omhoog en mijn handen ballen zich tot vuisten. Ik weet niet of ik moet huilen of schreeuwen. Misschien wil ik het wel allebei tegelijk. Ik wil vluchten, maar kan me niet bewegen. Ik wil weg, maar dat kan niet, want ik moet zorgen. Vanuit mijn tenen ontstaat iets wat het midden houdt tussen een huilbui en een schreeuw. Terwijl ik de wanhoopskreet laat ontsnappen, pak ik zonder dat ik het doorheb mijn I-phone en werp hem blindelings tegen de muur. En Alexander kijkt. Verbijsterd, maar ook vol van begrip. Begrip voor de splinters die neerkomen op de grond. Splinters van een idylle die verworden is tot een ruwe realiteit, waarvoor niemand je van tevoren waarschuwt.
Blogs, Columns
Stel dat je van bovenaf in de ziekenhuiskamer kon kijken waarin ik lag, dan zou je het volgende zien:
Ik: vrouw, half dertig, donkerblond haar, net bevallen, lijkbleek, in de ene arm een infuus met vocht en in de andere arm een zak bloed. Bloed van een ander, omdat er uit mij dusdanig veel weggevloeid was, dat een transfusie noodzaak was. Ik kijk alleen naar links, waar de infuuszak met heldere vloeistof hangt. Een blik naar rechts verdraag ik niet, het idee van bloed van een vreemde maakt me wee in mijn maag.
Naast me: een plastic bakje met daarin een heel klein baby’tje. Timo weegt net twee kilo, heeft beentjes als luciferhoutjes en past met gemak in één hand. Zijn pakje maat 46 slobbert om zijn lijfje. Maar wat is hij mooi. Met de twee kuiltjes in zijn wangen heeft hij direct mijn hart veroverd. Ik staar naar hem en ben verwonderd dat zoiets kleins zo mooi en gaaf kan zijn. Terwijl de zwarte vlekken voor mijn ogen dansen, bedenk ik me dat we over een paar dagen thuis zullen zijn en dat alles dan goed komt. De herinneringen aan de moeilijke zwangerschap zullen plaats maken voor nieuwe herinneringen, zorgeloos en roze gekleurd door de roes van het prille moederschap. In gedachte lig ik met hem op de bank uren te knuffelen, geeft mijn peuterdochtertje hem kusjes en leven we nog lang en gelukkig.
But hell no, wat gaat het anders worden. Zo zwaar, dat als je me dat in die ziekenhuiskamer op die bloedhete dag in juli, zou hebben verteld, ik je voor gek zou hebben verklaard. Als ik daar had geweten dat mijn jongetje binnen een jaar een sonde zou hebben of dat we de keuze zouden moeten maken of we hem uit huis zouden laten plaatsen, was ik terplekke ingestort. Gelukkig maar, dat de toekomst nog een onbeschreven blad was. Een tabula rasa waarop ik plannen kon maken van een mollige baby die tevreden aan flesje lag te drinken of een vrolijke peuter die op een loopfiets door het huis zou racen.
Als je van bovenaf naar me kon kijken, zou je een moeder zoals vele anderen hebben gezien. Een moeder met ideeën, plannen en dromen voor de toekomst. Een moeder die zou genieten, maar die ook weleens uit haar slof zou schieten door de gebroken nachten en door te weinig tijd voor zichzelf. Een moeder die het graag goed zou willen doen voor haar kinderen, man, baas, ouders en vriendinnen. Een moeder voor wie de toekomst zich uitstrekt als een onontgonnen pad van duizend-en-één mogelijkheden en die niet kan vermoeden dat dat pad een route van ziekenhuis naar ziekenhuis zou worden.
Blogs, Columns
Yes! een bijzonder moment. Mijn allereerste column voor Famme Baby staat online. Vanaf vandaag verschijnt wekelijks een nieuw artikel over het leven met een niet-etend kind. Lees verder…